Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT3973

Datum uitspraak2005-03-29
Datum gepubliceerd2005-04-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4950 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing bijzondere bijstand voor opleiding tot GZ-psycholoog. De opleiding tot GZ-psycholoog kan niet als noodzakelijk worden aangemerkt.


Uitspraak

03/4950 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2003, reg.nr. 02/5491 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 22 februari 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Walker, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellante, geboren in 1954, ontvangt sinds 9 september 1994 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Appellante heeft in 1993 een universitaire studie psychologie en in 1998 een cursus tot medisch assistente afgerond. Bij brief van 7 maart 2002 heeft appellante gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten van een verkorte opleiding tot lerares basisonderwijs. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 27 maart 2002 op de grond dat appellante, gezien haar opleidingsverleden, een redelijke kans zou moeten maken op de arbeidsmarkt en meer gebaat zou zijn bij intensieve begeleiding naar de arbeidsmarkt. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt. In april 2002 is onderzoek verricht om te kunnen bepalen voor welke werkzaamheden appellante bemiddelbaar is. Naar aanleiding van dit onderzoek is zij geschikt geacht voor gewrichtssparende arbeid voor maximaal 15 uur per week. Bij besluit van 23 mei 2002 is appellante meegedeeld dat zij tot de doelgroep van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten behoort. Op 5 augustus 2002 heeft appellante gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog (hierna: GZ-psycholoog). Zij wenst zich als zelfstandig psycholoog te vestigen en ziet dit als enige mogelijkheid om, gelet op haar medische beperkingen, een zodanig inkomen te verwerven dat zij niet langer is aangewezen op een bijstandsuitkering. Om zich als zelfstandig psycholoog te kunnen vestigen is een registratie in het kader van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-registratie) vereist, welke registratie zij kan verkrijgen na afronding van de opleiding tot GZ-psycholoog. Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze opleiding haar kans op werk niet vergroot omdat ze al over voldoende opleiding beschikt. Bij besluit van 12 november 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2002 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij overwogen dat de opleiding tot GZ-psycholoog niet als noodzakelijk kan worden aangemerkt. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 november 2002 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. De door appellante thans aangevraagde vergoeding betreft het volgen van een postdoctorale opleiding. Voor degenen die, zoals appellante, een opleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs hebben genoten, geldt volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt dat het al bereikte opleidingsniveau een voldoende basis vormt voor de (her)inschakeling in arbeid. De door en namens appellante aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen niet dat in haar geval van dit uitgangspunt wordt afgeweken. De Raad merkt daarbij op dat op grond van artikel 113, tweede lid, van de Abw in beginsel alle arbeid passend is die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende berekend is, met uitzondering van arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. Hij onderkent dat appellante aanzienlijke arbeidsbeperkingen heeft, maar niettemin nog gewrichtssparende arbeid in deeltijd kan verrichten. Voor het verrichten van inkomenvormende arbeid is zij niet uitsluitend aangewezen op arbeid als psycholoog. Het voorgaande brengt met zich mee dat de kosten van de opleiding tot GZ-psycholoog niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. In hetgeen met betrekking tot de Regeling noodzakelijke scholing namens appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) S.W.H. Peeters. TTAG21032005